Het geloof van ons recht op Christus. Recht van gebruik en recht van bezit.
Vraag: Moet ik dan niet eerst weten een ware gelovige te zijn voordat ik hopen mag op Gods beloften?
Het zijn wezenlijke vragen, waar veel zielen mee worstelen. Ze lezen de beloften in de Bijbel wel, maar beschouwen deze als alleen van toepassing op reeds bekeerde mensen. Als dat zo is, dan is er voor een onbekeerd mens ook niets om op te hopen. Want waar zou je op hopen als God je niets belooft?
Maar is dit zo? Er is gelukkig door een godvrezend voorgeslacht over deze zaken nagedacht. Vooral de puriteinen en de mannen van de Nadere Reformatie hebben zich, vanuit pastoraal oogpunt, met deze vragen beziggehouden.
Vanuit de Bijbel tonen zij aan dat het bezit van de door God beloofde goederen inderdaad verbonden is met een waar geloof in Jezus Christus.
Anderzijds ontdekten zij dat God wel degelijk beloften doet aan onbekeerde mensen, zelfs aan openlijke goddelozen. ‘De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk’(Jes. 55:7). God doet zondaren dus beloften. Als God zondaren niets beloofde, zouden zij ook nergens aanspraak op kunnen maken. Zij bezitten daarmee de beloofde zegen niet, maar het geeft hun toch een zeker recht.
Dit is geen recht op het bezit van het beloofde goed, maar wel een recht om te doen wat God in de belofte eist en langs die weg een bezitter van het beloofde goed te worden. Wanneer het daarom over de vraag gaat wie er recht op Gods beloften hebben, spreken de rechtzinnige theologen over een recht van gebruik en een recht van bezit.
Alexander Comrie is van hetzelfde gevoelen. Hij onderscheidt eveneens tussen een recht van bezit op het beloofde goed en een recht om het beloofde in gebed en geloof op te eisen.
De gelovigen hebben een recht van bezit. Zij bezitten de in de belofte beloofde goederen, omdat zij door het geloof met Christus verbonden zijn. Iedere hoorder van het Evangelie heeft een recht om op grond van de beloften tot God te gaan en het beloofde op te eisen.
Het recht dat alle hoorders van het Evangelie op de belofte hebben, rust op de bekendmaking van Gods beloften aan hen door de dienaren van het Evangelie. Zij beloven in de Naam des Heeren de zaligheid voor ieder die in Christus gelooft. Dit geeft een recht en een grond waarop zij zich voor God beroepen mogen. Het is geen onbetrouwbare boodschap die hun verkondigd wordt, maar het getrouwe woord en alle aanneming waardig is, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken (1 Tim.1:15). Zij worden niet alleen genodigd om op grond van deze verkondiging tot Gods genade te vluchten, maar zelfs geboden dit Evangelie te geloven.
Citaat: A.Comrie, Eigenschappen van het zaligmakend geloof, pg. 569-570:
‘In het algemeen zeggen we dat ieder die het Evangelie hoort en tot wie de belofte komt als een bekendmaking van de goddelijke wil, een gegrond recht heeft om erop in te gaan en zich de belofte toe te eigenen. Hij mag dit doen uit kracht van de bekendmaking van de wil van God en zijn recht daartoe benadrukken voor Gods rechterstoel. (…) Op grond van dat recht mogen zij komen en tot de genade vluchten. Die genade mogen ze aangrijpen met een geloof dat de zaligheid omhelst. Ze mogen ook hun recht daarop laten gelden en dat hooghouden, opdat zij daadwerkelijk in het bezit gesteld mogen worden van Gods genade, waarop ze enkel en alleen op grond van het aanbod recht hadden.
Ieder die gelooft en zich ervan bewust is dat hij een zondaar is, heeft grond om het pardon aan te nemen en op grond daarvan te vluchten tot die God Die het heeft laten afkondigen. En wie zo komt, zal geenszins uitgeworpen worden. Daarom, ieder kan zien welk recht hij op de beloften heeft. Wie er gebruik van wil maken, zal de vruchten ervan genieten. En hoewel daartegen in het bedrukte hart wel bedenkingen zullen ingebracht worden, ben ik ervan verzekerd dat de beloften zó’n inhoud hebben, dat ze al de bezwaren doen verdwijnen’.
Dit gegronde recht voor alle hoorders van het Evangelie is niet slechts voor verootmoedigde en boetvaardige zondaren. Hoewel het waar is, dat niemand zijn toevlucht tot de belofte zal nemen, tenzij hij of zij overtuigd is van zijn nood. Toch ontleent een zondaar zijn recht om tot Christus te komen niet aan zijn boetvaardigheid, maar aan Gods belofte. Het recht van gebruik van de beloften is gebaseerd op het algemene aanbod van genade dat in de prediking van het Evangelie plaatsvindt. Gods gezanten bidden daarin de zondaren van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen!
Auteur: Ds. C. Harinck
Titel: Gods beloften in het persoonlijk leven, pg. 41-44
Uitg.: Den Hertog
ISBN: 9789033128110
Wilt u Schatgraven niet meer ontvangen? Dan kunt u zich uitschrijven via deze link.
[UNSUBSCRIPTIONURL]