Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld. Joh. 17:24.
Wij betreden hier de binnenkamer van niemand minder dan de Zone Gods. Hij vangt deze bede aan met de Vadernaam. Vol vertrouwen nadert Hij tot Zijn Vader, verzekerd van ’s Vaders liefde en dus ook van ’s Vaders verhoring. Wat is het troostend te weten, dat Zijn gebed altijd verhoord wordt, vooral als wij letten op wat Hij vraagt. Hij zegt immers: Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. Hij wil hen bij Zich hebben. Hij verlangt naar hen en wil hen aan Zijn hart drukken.
Maar kan Hij dat nú dan niet? O zeker, die Hij kocht, zoekt Hij op, die vindt Hij, aan die maakt Hij Zich bekend, en met hen verenigt Hij Zich door Zijn Geest en in hen woont Hij. Ja, zij mogen Zijn zalige gemeenschap hier reeds smaken. En hoe zoet is die verborgen omgang. Toch is die gemeenschap hier nog niet volmaakt. Zij kennen Christus’ stem en zij smaken Zijn gemeenschap, maar juist dan ondervinden zij, dat zij nog uitwonen van de Heere. Zo is het nu ook met Christus. Hij verlangt naar de volmaakte gemeenschap met Zijn kerk, zodat Hij hen Zijn volle gunst kan betonen. Daarom wil Hij, dat ze daar zijn, waar Hij is. Opdat zij Zijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die de Vader Hem gegeven had. Het is de heerlijkheid die Hem gegeven werd als Borg.
Hoe zalig is het, als hier door het geloof iets van die heerlijkheid gezien wordt. Dan is men buiten zichzelf van vreugde. Wat heeft Hij vriendelijke ogen en milde handen en wat al genade is er op Zijn lippen uitgestort! Maar wat zal het dan straks zijn, als zij Hem zullen zien, zoals Hij werkelijk is, van aangezicht tot aangezicht! Wat dat zal zijn, gaat onze voorstelling te boven, want geen oog heeft het gezien en geen oor heeft het gehoord en in geen mensenhart is het opgeklommen.
Christus verlangt naar de volkomen zaligheid van Zijn kerk. Daarom bidt Hij, nu Hij gezeten is aan de rechterhand Zijns Vaders. Maar hoe zalig zijn zij dan toch, die zulk een Voorbidder in de hemel hebben. Hun zaligheid is gewis en zeker.
Auteur: ds. J. van Haaren (1933-1983).
Titel: De vreugde Uws heils, pg.88-91
Uitg.: Den Hertog
ISBN: 9033105764