Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in de azijn. Zo zat zij neder…. Ruth 2:14
Lieflijk noem ik de nodiging uit onze tekst, vanwege de nodiger. Want door wie werd Ruth genodigd? Door Boaz. Een man geweldig in vermogen. En wie is de genodigde? Een arme korenraapster die van gegeven halmen moet leven. Wat een tegenstelling. Maar is dat in het geestelijk leven ook zo niet? En let nu eens op, hoe Boaz nodigt. Hij doet dat op de lieflijkste wijze: ‘Kom hier bij en eet van het brood, en doop uw bete in de azijn’. Nu, zo doet de Heere Jezus ook. Hij stelt het heerlijke en begeerlijke van Zijn weldaden voor. En Hij nodigt zó vriendelijk en zó welmenend en zó dringend. ‘Zie Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij’.
Doch laat ons nu ook bedenken, dat Zijn nodiging ook een bevel is. En dat is een zegen, een grote zegen! Want Ruth, ja al die geestelijke Ruths, zijn zulke schuchtere schepselen, zodat ze wel dringend moeten bevolen worden om zich aan de maaltijd te zetten en mee te eten en te drinken. We zien eerst de gastheer Boaz. Ja, hij zelf zit mede aan. Zo doet de Heere Jezus ook. Hij is er Zelf bij; Hij zit mede aan. Trouwens, als Hij niet mede aanzit, dan is er geen verzadiging, dan kan er geen ware feestvreugde zijn. En welk een genade is dat! O, als wij met Hem mogen aanzitten en Hij met ons, dat is alles overklimmend! Dan zitten daar Boaz’ maagden. ……maar het grootste wonder was die Ruth de Moabietische. Nu zit ze daar met Boaz’ knechten en maagden als een toonbeeld van Boaz’ vrijmacht. En zo is het nu ook aan de maaltijd des Heeren. Daaraan plaatst Hij armen en ellendigen, hulpbehoevenden, alles verbeurd hebbenden, door de wet vervloekten, enz…..die plaatst Hij daar naast Zijn knechten. Veel te beschroomd is nu Ruth -en zijn die in zichzelf onwaardige Ruths – om zichzelf te bedienen. Zij durven niet de zielenspijs naar zich toe te nemen. Maar dat wist Boaz wel en daarom bedient hij haar zelf. ‘Hij langde haar geroost koren’. Zo doet de Heere ook. Het is niet genoeg dat Hij ons aan Zijn maaltijd nodigt en plaatst, maar Hij moet ook nog optreden als onze Voedsterheer, om ons te spijzen en te laven. En wat een spijs! Eenvoudig, maar zuiver en voedend en verkwikkend. Zie ze daar eens zitten aan die maaltijd in Boaz’ veld! Juist een beeld van ons Heilig Avondmaal.
‘Zij at’, staat er in onze tekst. Geestelijk eten, dat is een geloofswerkzaamheid der ziel. Eten, dat doet de ziel wel, als zij de blik mag slaan op Jezus’ algenoegzaamheid en eigen onwaarde; of als zij ziet op Jezus’ beminnelijkheid, bij het gevoel van eigen schuld, dat is al eten. Dat wordt nog al beter, als wij genade krijgen om de beloften Gods in te zien en aan te nemen. En o, als we door de Heere worden omhelsd, ja, dat is eten, dat is een spijs voor onze ziel. Verzadigd worden we: Als de Vader Zijn Jezus aan onze ziel wegschenkt, en wij Hem door het geloof mogen aannemen. Als Jezus de onze en wij de Zijne mogen zijn, met medeweten voor eigen hart. En als Hij dan onze ziel met vreugde vervult; als Hij de duisternis opklaart en het ongeloof wegneemt; en de vrede met God zich van ons hart meester maakt; dan heet het: het is genoeg! Heere, het is genoeg! Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht, Uw dienstmaagd, gaan in vrede, naar Uw Woord. Ja, dan hebben we voor die ogenblikken genoeg; dan zijn we verzadigd. Wat zou ons dan nog ontbreken? Wat valt de dienst des Heeren toch mee. Zij ging om een aartje te mogen oplezen op Boaz’ veld, en nu zit ze al aan de maaltijd en heeft ze al meer als zij op kan. En zo gaat het nu al dat volk dat als Mozes gekozen heeft. Mozes verkoos liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Maar die zo kozen, worden niet kwalijk behandeld -ja door de wereld- maar de Heere Jezus heeft gezegd: Ik ben gekomen opdat zij het leven en overvloed hebben. De Heere behandelt Zijn volk liefderijk. Want, God de Heere zo goed, zo mild, is te allen tijd een Zon en Schild. Hij zal genade en ere geven! Aan degenen die in oprechtheid wandelen. Dat is toch wat anders als de dienst op de akker der wereld. Satan en de wereld hebben zelf geen vreugde, hoe zouden zij het dan anderen kunnen verschaffen Beloven, ja, maar geven? Dat niet.
Auteur: ds. G. van Reenen (1864-1935).
Titel: Bart en Kees, samenspraken over het boek Ruth, pg. 128-135
Uitg.: Den Hertog