In geloof, hoop en liefde is het nieuwe leven, dat der wedergeboorte, werkzaam. Zij vormen het wezen, de inhoud, de openbaring, de kracht en geur der godzaligheid. Van deze drie onafscheidelijk aan elkaar verbonden gestalten geeft prof. G. Wisse een heldere, praktische verklaring. Wij citeren een stukje uit ‘de liefde’.
Zonder liefde kan geloof en hoop niet worden beoefend. Om dan omgekeerd weer als een vrucht uit dit alles tevoorschijn te treden. Liefde is het begin en tevens het einde der zaak. De wortel en de vrucht.
(…)
Tegen de liefde Gods is niets bestand. Zij overwint en versmelt onze vijandschap. Daarvan spreekt de apostel Paulus in Romeinen 8. Als de liefde Gods in onze harten is uitgestort, zegt hij. Dat is die liefde van God tot ons, waardoor wij weer Godlievend worden.
Van nature zijn wij zulke liefhebbers van onszelf, dat wij God haten. In de genade wordt God weer zo beminnelijk, dat wij een walg krijgen van ons zelf. Daartoe moet God Zich met Zijn Woord zodanig presenteren aan de ziel, haar zo door Zijn liefde overmannen, dat zij het niet meer tegen deze liefde kan uithouden. Door de liefde worden we herboren. Dan krijgen we God als God weer lief, en daardoor tevens Zijn deugden; ook die Zijner heiligheid en gerechtigheid. Hierdoor wordt dan de wet Gods ons heilig en goed; we laten ons voor haar als voor een spiegel plaatsen, al is het ook tot onze veroordeling. Alleen door die liefde Gods worden we ingewilligd, om haar vloek te aanvaarden, ons doodvonnis te ondertekenen, om alleen door een van God geschonken Borg, Die alle gerechtigheid vervult, te willen zalig worden. Uit de liefde Gods wordt de Christus begeerd, om God Zijn eer te zien gebracht.
Uit deze uitgestorte liefde Gods komt alzo voort, dat we ons Godsgemis dan gewaar worden, en wel tot een onuitstaanbaar gemis. De ziel wordt gaande gemaakt naar God. O welk een pijn, welk een zalige liefdespijn wordt dit, als de ziel dit gemis gaat doorleven. Welk een zoete liefdestranen der droefheid naar God beginnen dan te vloeien. Dit wordt gevolgd door een besef en gevoel, dat men ook Christus mist; wederom uit de liefde Gods. Wat een droefheid, welk een heimwee, hoedanig een zielenood der levensliefde wordt dit.
Als de Heere nu bruiloft der liefde Gods bereidt, en de zalige tijd der minne daar is, dan behaagt het Hem Zijn Zoon in het hart te openbaren. En door dit uitbrengen van Christus tot de ziel komt het tot een omhelzing in het geloof; en tot een huwelijk der verbintenis en gemeenschap met Hem, dát is een hoogtij voor de ziel; dan wordt ze wel eens als van liefde dronken. Vindt er nu een gelovige omhelzing van Christus plaats, dan komt daardoor ook weer de herstelde gemeenschap met God-drieënig tot stand. Eerst daar wordt de rust gevonden, het vette van Uw huis gesmaakt; een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken. Wat is dat een verbond der eeuwige liefdesgemeenschap, door de Heilige Geest.
De Geest ontdekt, brengt Christus tot ons uit, verenigt ons met Christus in de geloofsomhelzing; en dan wordt uit die Christus weer de Geest ontvangen der aanneming tot kinderen; en de herstelde gemeenschap met God Zelf. Dan geldt het: het is mij goed om nabij God te wezen. Daar is de plaats voor het Hooglied: al gaf iemand al het goed van zijn huis, hij zou hem ten enenmale verachten (Hooglied 8). Het eindigt alles in en door Christus in de Drieënige God Zelf.
Ook hier kan men met Augustinus zeggen: onrustig blijft mijn hart totdat het ruste, o God, aan Uw hart.
Auteur: Prof. G. Wisse (1873-1957)
Titel: De drie gezellinnen op de pelgrimsreis, pg. 56-60
Uitg.: Den Hertog
ISBN: 9033101564