Ontwaak, Noordenwind, en kom, gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten. Hooglied 4:16.
(…) Een heilig verlangen, een heimwee openbaart zich in dit getuigenis: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. De hartelijke bede van de bruid is dat de Bruidegom, dus Jezus, in Zijn eigen werk verheerlijkt wordt. Hier brandt een heilig heimwee, een heilig zielsverlangen van de bruid, dat het alles mocht staan in het teken van Zijn eer. Al wat God werkt in het leven van Zijn gunstgenoten, in het begin van de waarachtige bekering en in een weg van de verdere oefeningen van het geloof, is gelijk Job mocht getuigen: ‘Ik weet mijn Verlosser leeft’. In een weg van de verzekering van Goddelijke genade, in de weg van die heilige wetenschap wanneer de Geest getuigt met onze geest dat we kinderen Gods zijn, in welke weg ook, toch blijft er altijd een ‘och’ aan de zijde van Gods volk. De eer van Hem komt in het middelpunt.
Waarom noemt hier de bruid haar Bruidegom haar Liefste? Wel, vanwege haar zeer onverbrekelijke, nauwe verbinding met Hem. Die nauwe verbinding met Hem, die voortvloeit uit dat onverbrekelijke huwelijksverbond met Hem. Met recht kan hier getuigd worden: ‘Hij is de mijne en ik ben de Zijne’. Er is er maar Eén in het leven van die bruidskerk, Die de hof, het hart vervullen kan en dat is die gezegende Bruidegom. En vandaar die bede van de bruid: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. Ze wil heel eenvoudig zeggen: Vraagt ge of er nog iets van mij bij is? Niets! Elke oefening houdt in: niets te zijn en te worden in eigen oog. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, dat welt op uit een leven, uit een hart waaruit van zichzelf niets gevonden wordt dat strekken kan tot Zijn eer. Hij is het alleen die haar hart vruchtbaar maken kan, maar ook vruchtbaar maken zal.
Dus wanneer die specerijen uitvloeien, dan is het niet háár hof, maar dan is het Zíjn hof. Wanneer de vruchten daar gezien worden, dan zijn de vruchten Zijn eigendom en dan is het onkruid van haar. Dat volk komt steeds meer aan de weet dat de hof zonder die Bruidegom leeg is. Zeg mij, gij die in beginsel door genade kennis gekregen hebt aan die gezegende Bruidegom, wat is het leven zonder Jezus? Toch niets?
Haar begeerte is niet alleen dat Hij in Zijn hof komt, maar dat Hij ook ete van zijn edele vruchten. Geplant door Zijn hand, vruchtbaar gemaakt door Hem, vruchten, door de Geest voortgebracht. Vraagt ge waar die rijkdom en die heerlijkheid van die vruchten in openbaar komen? Wel, die onttrekken hun sappen uit de gezegende Levensboom, en dat is Christus Zelf. Er is geen voortreffelijker plek dan waar de Bruidegom in het middelpunt mag staan. En deze begeerte van de bruid wordt vervuld: ‘Ik ben in Mijn hof gekomen’. Had de bruid hierop kunnen rekenen?
Hoe staat het met die vrucht waarvan hier gesproken wordt? Weet dat er zonder de werking van Gods Geest nooit, maar dan ook nooit sprake kan zijn van een goede vrucht. Daarom, dat onze bede toch maar gedurig zijn mocht: ‘Ontwaak, Noordenwind en kom, gij Zuidenwind’. Alle Godswerk gaat nooit buiten die bede om. Als ik nooit aan de weet zou komen wat er ligt op de bodem van het hart, hoe zou ik dan ooit behoefte hebben aan die Zuidenwind? Vandaar de noodzakelijkheid van die Noordenwind.
Het kan wel eens zijn dat Gods volk dor en dood over de wereld gaat, terwijl het hart niets anders is dan een woestijn. Maar toch, u kunt uw leven toch niet meer vinden in een dorre en dode woestijn? U kunt uw leven toch niet meer vinden wanneer de specerijen niet uitvloeien? En daarom, dat de bede eens zijn mocht: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. Om dan uit de mond van die gezegende Bruidegom te mogen horen: ‘Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o liefsten’. (Hooglied 5:1).
Auteur: Ds. J.Mijnders (1921-2021).
Titel: De Roos van Saron, (pg. 128-132)
Uitg.: Den Hertog
ISBN: 9789033123078