Dan laat Hij die Zuidenwind, die zachte Zuidenwind door Zijn hof waaien. Dan legt de Heere, dan legt die Geest weer glans op Zijn Kerk. Die Zuidenwind giet als het ware balsem in die geslagen wonden. De Geest maakt in zulke weg Christus, die dierbare Bruidegom, niet alleen noodzakelijk maar ook beminnelijk en voortreffelijk. Dan gaat het leven in het hart van die bruidskerk: ‘Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk’. Dan mag het geloofsoog doordringen in die eeuwige Vredesraad van een Drie-enig God.
O geliefden, de vrucht van het waaien van die Zuidenwind verleent dat volk een geloofsblik in het liefdeshart des Vaders. Dan kan het ook niet anders, dan wordt het de begeerte van die bruid dat Hij verheerlijkt worde. We lezen hier dat de bruid eindigt in haar Bruidegom, want we lezen haar wens: ‘Dat Zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten’. Als genade verheerlijkt wordt in het hart, dan is het Gods Kerk niet genoeg om genade te bezitten. Maar dan is het noodzakelijk om die genade te beoefenen. Wanneer in het oosten zo’n hof bloeide, dan was als het ware heel de omgeving doortrokken van die geur. Maar dat geldt toch veel meer Gods Kerk. In die tijd is het waar wat de dichter van Psalm 119 getuigt: ‘Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer, gelijk een bron zich uitstort op de velden’. Wanneer die geur van die specerijen verspreid wordt, dan staat alleen haar Bruidegom, haar Koning in het middelpunt. Dan kan het zijn dat ook een ander daardoor aangetrokken wordt. Dan mogen ze lieflijk leunen op hun Liefste. Dan openbaart zich ook in dat volk een heilig verlangen, een heimwee: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. Wat kan het hart van Gods volk branden om God alleen de eer te geven.
Waarom noemt de bruid haar Bruidegom haar Liefste? Wel, vanwege haar zeer nauwe verbinding met Hem, die voortvloeit uit dat onverbrekelijke huwelijksverbond met Hem. ‘Hij is de mijne en ik ben de Zijne’. Er is er maar Eén in het leven van die bruidskerk Die het hart vervullen kan en dat is die gezegende Bruidegom. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, dat welt op uit een leven, uit een hart waaruit van zichzelf niets gevonden wordt dat strekken kan tot Zijn eer. Vandaar die bede van de bruid: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. En dan volgt: ‘Ik ben in Mijn hof gekomen’. En had de bruid hierop kunnen rekenen? Zolang ik nog ergens op kan rekenen is het geen wonder. Dit wordt het grootste wonder, dat die Bruidegom tot Zijn hof komt. Dan wordt het met recht werkelijkheid in het leven: onverdiend, onverdiend, onverdiend.
Het kan wel eens zijn dat Gods volk dor en doods over de wereld gaat, terwijl het hart niets anders is dan een woestijn. Maar toch, volk, ge kunt uw leven toch niet meer vinden in een dorre en dode woestijn? Ge kunt uw leven toch niet meer vinden wanneer de specerijen niet uitvloeien? En daarom, dat de bede eens zijn mocht: ‘O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’. Om dan uit de mond van die gezegende Bruidegom te mogen horen:‘
Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o liefsten’. Amen.
Auteur: Ds. J.Mijnders (1921-2021)
Titel: De Roos van Saron, (pg. 123-132)
Uitg.: Den Hertog
ISBN: 9789033123078